MOZES EN DE TIEN GEBODEN

Lang geleden had God aan Abraham beloofd dat Hij diens kleinkinderen en achterkleinkinderen naar het beloofde land zou leiden. Daar dacht God aan toen Hij zag hoe de joden in Egypte als slaaf werden behandeld. Het was zeker geen beloofd land waarin zij terechtgekomen waren.

Mozes
God koos Mozes uit om Hem te helpen. Mozes zette samen met zijn broer Aäron alles op alles om zijn volk te redden. Iedere dag ging hij naar de farao en vroeg om uit Egypte weg te mogen gaan. Maar iedere keer kreeg hij te horen: ‘geen sprake van’.
Het water stond de joden aan de lippen. Het was geen leven meer. De farao was bang dat het joodse volk zo groot in aantal zou worden dat zij de baas zouden worden in het land. De enige manier om dat te voorkomen was door hen te onderdrukken en als slaaf te laten werken. Als zij alleen maar moesten werken zouden zij geen tijd hebben om aan hun God en aan hun kinderen te denken.

Weg uit Egypte
Maar er gebeurden vreemde dingen in het land van de farao. De ene na de andere ramp trof Egypte, zoals een kikkerplaag en water van de rivier de Nijl dat in bloed veranderde. Misschien was het de God van de joden die boos is omdat ik ze niet laat gaan, dacht de farao wel eens. De farao werd bang. Bang voor de God van de joden en bang voor de joden zelf.
Toen tenslotte ook de oudste zoon van de farao door een ziekte stierf, werd de farao radeloos. “Ga maar, Ga!”, riep hij tegen Mozes. “Breng niet nog meer ongeluk.”
Mozes gaf het joodse volk de opdracht om alles vlug in te pakken. Haastig werden nog wat broden gebakken voor onderweg. Het deeg had niet eens de tijd te rijzen. Voor het laatst werd er in Egypte gegeten. Er werd nog een lam geslacht en met het bloed werd op de voorpost van het huis een teken gemaakt. Zo kon iedereen zien dat er joden woonden. Overal waren er van dit soort tekens op de deur. Op een teken van Mozes trokken de joodse mensen gezamenlijk weg.

Door het water van de Rietzee
Een lange stoet van mannen, vrouwen en kinderen, ging bepakt en bezakt op weg naar de vrijheid, op weg naar het land van Abraham, Isaac en Jacob. “Wat er ook gebeurt, God helpt ons”, riep Mozes steeds.
Ze kwamen bij de Rietzee. Het water stond er hoog. Zó kwamen ze er nooit met zijn allen overheen. Er was geen uitweg meer. De Egyptenaren waren achter hen aangekomen. De farao was bang dat zijn volk hem een slappeling zou vinden en had zich bedacht. De joden zaten als ratten in de val.
Maar ineens hief Mozes zijn staf omhoog. Als door een wonder werd het water van de zee in tweeën gespleten. De modderige donkere aarde werd zichtbaar. “Er is een weg door de zee”, riepen de mensen, “kom mee”. Iedereen probeerde zo snel mogelijk aan de overkant te komen.

 

 

De soldaten van Egypte kwamen niet zo snel meer vooruit. Hun zware paarden en wagens zakten weg in de modder.
Toen alle joodse mensen aan de overkant waren, liet Mozes zijn staf zakken. Het water van de zee, dat hen als een opstaande rand beschermde, zakte terug. De weg door de zee was weer een waterweg geworden. De Egyptenaren konden niet meer naar de overkant komen.
“God heeft ons geholpen”, zei Mozes. Samen met zijn zus Mirjam, zong hij uit dankbaarheid een lied voor God. Het werd een geweldig feest. Een echt bevrijdingsfeest.

Door de woestijn
Daar gingen ze de woestijn in. Soms liepen ze wekenlang door het mulle zand, dan weer moesten ze langs steile bergen. Overdag scheen de zon en was het heet, ’s nachts kon het er verschrikkelijk koud zijn.
Toen zij enkele weken gelopen hadden, werden de mensen boos op Mozes. Zij vroegen hem waarom hij hen uit Egypte had weggeleid. Het was daar nou niet echt leuk, maar je wist tenminste wel wat je had. Iedereen begon te ruziën. Ook God werd erbij betrokken. Waar was God nou, die zou toch blijven helpen?
Mozes werd er wanhopig van als ze zo tegen hem tekeer gingen. Vaak vroeg hij in een gebed God om kracht. Je moet ook wel sterk in je schoenen staan om tegen al dat gemopper en geruzie opgewassen te zijn.

De Tien Woorden
Na maandenlang lopen kwamen ze bij een grote berg. Er was een wolk rondom de berg, bliksem verlichtte de toppen en de donder rolde. Het was een angstig moment. God riep Mozes om de berg op te gaan.
God wilde afspraken maken om goed samen te leven. God wilde een verbond sluiten zoals hij dat met Abraham had gedaan.
God heeft Mozes op de berg Tien Woorden gegeven. Mozes schreef de Tien Woorden op twee grote platte stenen. Die stenen worden de ‘Stenen Tafelen’ genoemd.

Het gouden kalf
Mozes bleef lang weg. Het werd een dag, een paar dagen, een week, een paar weken. De mensen begonnen ongerust te worden. Zou er iets met hem gebeurd zijn? Ze misten Mozes en de verhalen die hij over God vertelde.
Ze gingen naar Aäron, de broer van Mozes, en zeiden: “Nu Mozes er niet is, hebben wij toch iets nodig van God. We willen een beeld van God hebben zodat wij aan Hem kunnen blijven denken.”
Om een mooi beeld te kunnen maken gaf iedereen allerlei gouden sieraden. Zo lieten zij merken wat zij voor God over hadden. Het goud werd gesmolten en er werd een beeld van gemaakt. Dat beeld, het gouden kalf, moest iets sterks en stoers voorstellen. Zo was God ook. Ze gingen zingen en dansen rond het beeld.
Toen kwam Mozes terug. Hij schrok toen hij zag wat de mensen gedaan hadden. Woedend was hij. Van kwaadheid trapte hij het gouden beeld kapot in duizend en één stukjes. Ook sloeg hij de twee stenen, waarop de afspraken met God stonden, stuk. Iedereen werd doodstil. De mensen stonden als aan de grond genageld. “Waarom hebben jullie dat gedaan? Waarom hebben jullie God beledigd?” De mensen kregen spijt van wat ze gedaan hadden.

Ark van het Verbond
De volgende dag ging Mozes weer de berg op en vroeg God om vergeving. God vergaf het hen. Voor de tweede keer beitelde Mozes de Tien Woorden in platte stenen.
Hij ging ermee terug naar het volk. “Dit is een kostbare schat”, zei Mozes en las hen voor wat er op stond.

Dit zijn de Tien Woorden:

1. Ik ben jullie God die jullie uit Egypte geleid heeft, waar jullie als slaven moesten leven.
2. Jullie mogen geen andere goden aanbidden.
3. Jullie mogen Mijn naam niet zomaar voor alles gebruiken.
4. Jullie moeten je houden aan de sabbat, de rustdag.
5. Jullie moeten je vader en moeder eren.
6. Jullie mogen niet doden.
7. Jullie mogen niet scheiden.
8. Jullie mogen niet stelen.
9. Jullie mogen niet onware dingen zeggen over iemand anders.
10. Jullie moeten tevreden zijn met wat je hebt en niet willen hebben wat een ander heeft.

Mozes liet een kist maken waarin de twee stenen bewaard werden. De kist heette: ‘De ark van het Verbond’. Overal waar zij naar toe gingen, droegen de joden de schatkist mee. Als de kist in hun midden was, zo leek het, was ook God in hun midden. Als ze hun tenten in de woestijn opsloegen, werd er ook om de ark een tent gebouwd.

Het land van belofte
Mozes heeft het volk tot bij het beloofde land gebracht. Hij was inmiddels al oud geworden. Zijn levenswerk leek voltooid. Mozes zei tegen het volk: “We hebben veertig jaar lang met elkaar opgetrokken in de woestijn. Nu mogen jullie het beloofde land binnen trekken en Jozua zal jullie de weg wijzen. Luister naar hem en vergeet nooit de Tien Woorden van God.”
Toen nam hij afscheid. Nog eenmaal ging hij de berg op om met God te praten. Hij had daar uitzicht op het beloofde land. Mozes is nooit meer teruggekomen van die berg. Ze hebben hem ook nooit gevonden. Ze zeggen dat hij met God is meegegaan.


© Missio Nederland 2013
Deze tekst is een bewerking van het verhaal in ‘Met hart en ziel’, een uitgave van Missio.