DE VRAAG
Dit verhaal is lang geleden gebeurd, ergens ver weg van hier, in de
streek die de mensen in Rusland de ‘Paal’ noemen.
In de ‘Paal’ woonden veel mensen, en bijna allen waren joden. Ze hadden een
leider, die hen vaak vertelde uit de oude boeken van hun volk, en die heel
wijs was. Daarom noemden de joden hem altijd ‘rebbe’, wat meester betekent.
De rebbe was een grijze man met een lange baard en een klein gouden
brilletje op zijn neus. Hij had twee heldere bruine ogen. Je kon aan zijn
gezicht zien dat hij heel vriendelijk moest zijn.
De rebbe woonde in een klein huisje aan de rand van het dorp, en bij hem
woonde zijn kleinzoon die David heette. Samen met zijn grootvader las David
veel in de oude boeken.
Davids grootvader leerde hem wat er allemaal geschreven stond in de oude en
heilige boeken van de joden.
De Messias
Zo gebeurde het op een van die lange winteravonden, dat David weer luisterde
naar de oude verhalen. Grootvader zat voor het haardvuur in zijn oude
leunstoel en David ervoor op de grond. Hij luisterde zo aandachtig en lang,
dat hij niet eens in de gaten had dat het al heel laat was geworden.
En toen vertelde grootvader van de Messias. David keek hem bij het horen van
dat vreemde woord verbaasd aan. Want ‘Messias’, wat betekende dat toch? Hij
begreep niet waar grootvader het over had. De oude man legde uit, dat
‘Messias’ helper, verlosser betekende en dat de oude boeken vertelden dat
God vroeger een koning had aangesteld, die de mensen moest helpen toen zij
het moeilijk hadden. En hij vertelde ook, dat die koning precies hetzelfde
heette als de kleine David. Nu was die koning David wel gestorven, maar God
had beloofd dat er steeds opnieuw iemand verlosser, ‘Messias’, zou mogen
zijn tot God zelf al het verdriet en de pijn voorgoed ongedaan zou maken.
De vraag
Toch begreep David niet zo goed wat grootvader zei en moest er steeds aan
denken. Terwijl hij zijn hand op grootvaders knie legde en dicht tegen hem
aankroop, vroeg hij: “Grootvader, kunnen de mensen nu nog Messias zijn?”
Grootvader keek toen naar David en zei: “Natuurlijk jongen, zolang als er
nog verdriet is, kunnen er mensen Messias zijn.” Toen was het weer stil.
Maar David was niet tevreden en hij dacht nog dieper na. En hij vroeg:
“Grootvader, wie kunnen er dan Messias zijn?” Grootvader gaf David niet
meteen antwoord, maar hij keek naar de vlammen in het haardvuur. David zag
zijn grootvader nadenken, en hij durfde bijna niet te ademen, omdat hij bang
was dat hij grootvader zou storen.
Na een lange tijd keek grootvader op. En in zijn ogen zag David vriendelijke
lichtjes. Lang bleef grootvader zo naar David zitten kijken. David zuchtte
diep.
Toen begon grootvader te spreken, heel voorzichtig en heel zachtjes, alsof
hij bang was dat hij de woorden zou breken, als hij ze te hard zou zeggen.
“Wie er allemaal Messias kunnen zijn?”, herhaalde grootvader, en David
knikte stilletjes. “De mens, die Messias wil zijn …”, begon hij, maar toen
zweeg hij weer, en terwijl hij zijn hand op Davids hoofd legde, zei hij heel
zacht: “Misschien ben jij het wel …”.
©
Missio Nederland 2013
Deze tekst is een bewerking van het verhaal in ‘Met hart en ziel’, een
uitgave van Missio.
|