Koning Lalibela
Heel
lang geleden leefde koning Zan-Seyoun in de stad Roha in Ethiopië. Hij
ijsbeerde door zijn paleis omdat hij zenuwachtig was. Opeens bleef hij
staan. De deur van de kamer ging open. “En?” vroeg de koning aan het
meisje dat naar buiten kwam. “Het is een prachtige zoon, komt u maar even
kijken!” en ze liet de koning binnen.
De koning liep meteen naar zijn vrouw, die in een groot bed lag. “Waar is
onze prachtige zoon?” vroeg hij. Ze wees naar het wiegje dat naast haar
bed stond. Maar voordat de koning kon kijken gebeurde er iets heel
vreemds.
Door het open raam kwam een enorme zwerm bijen naar binnen gevlogen. De
zwerm hing even boven het wiegje en ging toen het wiegje in. Alle bijen
gingen op het lichaam van het pasgeboren jongetje zitten. De koning wilde
opstaan en de bijen wegjagen, maar zijn vrouw hield hem tegen. Ze zei:
“Kijk, ze gaan al weer weg.”
En inderdaad, de bijen vlogen het raam weer uit. De koning en zijn vrouw
keken snel in het wiegje. Het jongetje lachte. De bijen hadden hem
helemaal niets gedaan!
“Dit is een teken!”, zei de vrouw. “Die bijen stellen soldaten voor die
later onze zoon zullen dienen. We noemen ons kind Lalibela, dat betekent
dat de bijen hem als heerser zien!”
Lalibela
groeide op in het paleis, samen met zijn broertje Harbay. Ze haalden samen
ondeugende dingen uit. En als ze betrapt werden, kreeg Harbay altijd op
zijn kop, nooit Lalibela. Harbay vond dit helemaal niet leuk.
Op een dag was het weer zo ver. Lalibela en Harbay hadden stiekem een paar
vruchten uit de keuken gestolen. Ze zaten buiten in de zon heerlijk te
eten toen een bediende het paleis uit kwam lopen en hen zag zitten. “Wat
zijn jullie aan het doen?”, vroeg hij. De jongens probeerden hun vruchten
nog weg te stoppen, maar het was al te laat. De bediende pakte de jongens
vast en bracht ze naar hun vader. De koning was erg boos. “Als jullie
honger hebben, moeten jullie om eten vragen en het niet stelen!” Hij keek
woedend naar Harbay. “Jij had moeten zorgen voor Lalibela, want hij is
bijzonder! Morgen benoem ik Lalibela tot koning. Die vruchten waren
misschien wel giftig en dan had hij geen koning kunnen worden!”.
Harbay was kwaad dat hij weer de schuld kreeg. Bovendien wilde hij liever
zelf koning worden. Ineens bedacht hij iets: vergif in de vruchten! Als
hij ervoor zorgde dat Lalibela dood ging, dan werd hij koning! Meteen ging
hij op zoek, vond een dodelijk gif en deed dit in een vrucht die hij nog
over had. Daarna ging hij met de vrucht naar Lalibela toe.
“Kijk broer, ik had nog een vrucht over. Omdat jij zo bijzonder bent, geef
ik hem aan jou!”
|
Lalibela keek zijn broer blij aan. “Dank je wel broertje, dat vind ik lief
van je!”. Hij pakte de vrucht en nam er een grote hap van. Even later
voelde Lalibela zich helemaal niet goed en viel op de grond. Hij was in
een dodenslaap gevallen.
Lalibela werd langzaam weer wakker. Hij werd gedragen door engelen. “Waar
brengen jullie me naar toe?”, vroeg hij. “We brengen je bij God”,
antwoordde een van de engelen. Even later kwamen ze in de hemel aan. God
zei tegen Lalibela dat hij terug moest gaan naar Roha en daar de
allermooiste kerken moest bouwen. Dat beloofde Lalibela. Even later werd
hij wakker.
Eenmaal terug op aarde ging Lalibela eerst naar het paleis. Op de grote
troon zat zijn broer Harbay. Maar toen Harbay Lalibela zag, werd hij zo
bang dat hij onmiddellijk afstand deed van de troon. En zo werd Lalibela
koning. Hij begon meteen met de bouw van de kerken, zoals God hem
opgedragen had. Hij liet twaalf kerken bouwen, de een nog mooier dan de
ander. Overdag werkten de onderdanen van Lalibela aan de kerken. ’s Nachts
werd het werk overgenomen door de engelen die Lalibela gedragen hadden. In
twaalf dagen was het werk af. Het was een wereldwonder, want Lalibela liet
geen steen, hout of cement gebruiken. Alle kerken werden uitgehouwen uit
de rotsen in de vulkanische grond. De stad werd omgedoopt tot Lalibela en
de kerken zijn nog steeds te bewonderen.
©
Missio Nederland, 2018 |